De PvdA vraagt aandacht voor de tarieven, die worden gehanteerd bij de verhuur van sportaccommodaties in relatie tot de BTW-heffing.
Jaarlijks worden de tarieven voor de verhuur van sportaccommodaties aangepast met het inflatiepercentage. In de praktijk betekent dat een huurverhoging, die aan de huurders, met name de Asser sportverenigingen, in rekening wordt gebracht. Het te betalen bedrag wordt verhoogd met 6% BTW, dat door de gemeente wordt afgedragen aan de fiscus.
Verandering in de regelgeving in het kader van het Sportbesluit leidt er toe, dat de gemeente met ingang van 1 januari 2019 de BTW niet meer in rekening mag brengen.
Dit gegeven doet veronderstellen, dat door het vervallen van 6% BTW de huur met hetzelfde percentage wordt verlaagd, waardoor de Asser sportverenigingen minder huur gaan betalen voor de gemeentelijke accommodaties. Het zal wellicht bijdragen aan sportstimulering, dat met name tot uitdrukking kan komen voor de minima.
Echter in uw college-overleg op 27 november j.l. is besloten de huur voor de gebruikers van sportaccommodaties ongemoeid te laten, hetgeen vragen oproept.
Waarom kiest het College er voor om het vervallen van BTW niet ten gunste van de gebruikers te laten komen?
Is het College het met de PvdA eens, dat in praktische zin met uw besluit sprake is van 6% huurverhoging? Zo nee, hoe moet het in stand blijven van de huur ondanks het vervallen van 6% BTW dan worden uitgelegd?
Wat is het financiële effect van de maatregel voor de gemeente?
Lagere kosten dragen bij aan sportstimulering. Voor clubs zal door het vervallen van BTW minder snel sprake zijn van invloed op de contributie. Wat is volgens het College het effect van de maatregel voor de huurders?
Is het College bereid het genomen besluit te heroverwegen, mede in het kader van sportstimulering? Zo niet, welke subsidiemogelijkheden staan hier dan tegenover?